29 oktober 2017 was het exact 55 jaar geleden dat Piet van Oijen is overleden. Maar wie was hij eigenlijk en waarom is hij uitgeroepen tot schutspatroon van Knotwilgendam? In dit artikel willen wij Piet van Oijen voor degene die hem niet kennen weer een stukje tot leven brengen.
Piet van Oijen was een rijzig gebouwde, oerdegelijke, rasechte, geboren en getogen Vlijmenaar. Verstokt vrijgezel, bijna zijn leven lang met de hondenkar op stap als kolenboer. Hij werd geboren op 25 februari 1882 op het Lomp End (Wolput) te Vlijmen, in het pand dat jarenlang bekend heeft gestaan als café D’n Engel. Het stamcafé van Knotwilgendam. Ooit begonnen door de vader van Piet, Willeke van Oijen, en later voortgezet door diens dochter Anna en vervolgens weer door haar zoon Piet Engelen. Daar in dat café is Piet van Oijen ook gestorven op 29 oktober 1962. Voor Knotwilgendam was zijn belangrijkste “hoedanigheid”: hartstochtelijk promotor van het carnavalsfeest, zijn leven lang een gedreven carnavalist.
Volgens de overlevering heeft Piet van Oijens grootvader, Cornelis, het carnaval in Vlijmen ingevoerd. Samen met enkele leden vormde hij het zogenaamde oprichtingsbestuur. In 1862, 155 jaar geleden dus, ging hij ’s avonds met een lantaarn van café naar café om mensen te zoeken die met hem een carnavalsvereniging op wilden richten. Zo ontstond “Knotwilgendam”. Op dezelfde wijze ging Piet van Oijen in 1946 samen met “de Zwarte Venus” met een stallantaarntje zoeken waar de carnaval, die door de oorlog op een laag pitje was gezet, gebleven was. Het gevolg was dat in 1947 weer diverse carnavalsclubs tot stand kwamen. Daardoor, maar vooral door zijn carnavaleske begrafenis, is Piet van Oijen verheven tot schutspatroon van Knotwilgendam.
De laatste jaren van zijn leven heeft Piet van Oijen voornamelijk doorgebracht aan “zijn” tafeltje in de herberg op de Wolput. Hij beschreef gunstige en minder gunstige belevenissen en situaties uit het dorp en streek, veelal op rijm. Hij stelde daarbij vaak negatieve zaken en ontwikkelingen aan de kaak. De wijze waarop hij zijn rijmelarijen schreef, in de van hem bekende recht-voor-zijn-raap stijl, werd hem niet altijd in dank afgenomen.
Voor Knotwilgendam was Piet voornamelijk actief als opbouwend criticus met zijn kroontjespen als belangrijkste wapen. Op 25 februari 1962, zijn 80ste verjaardag, werd hij door Knotwilgendam benoemd tot “ridder van het Lompènd”, een erenaam waarop hij bijzonder trots was.
Toen Piet van Oijen zijn dood voelde naderen, had hij reeds de wens te kennen gegeven dat hij met carnavalseer begraven wilde worden, waarbij de Raad van Elf in vol ornaat als slippendragers zouden fungeren. Tegen de pastoor had hij gezegd: “begraaf me maar achteraan op het kerkhof, dat is het goedkoopst en dan luiden de kerkklokken het langst”. Het is allemaal volgens zijn wensen geschied. Prins Carnaval Huipino d’n Ellufde, in vol ornaat, bracht tijdens een kranslegging op het kerkhof nog een laatste saluut op zijn graf. De notaris wreef zich de ogen uit bij het openbaar maken van zijn testament waarin onder andere was bepaald: "op mijn sterfdag zullen gedurende 25 jaar de slippendragers 5 sigaren ontvangen en de helpsters bij mijn laatste koffietafel 2 borrels of 3 glazen bier. De kinderen van het Lompènd en van de Openbare school krijgen voor 111 centen snoepgoed aangeboden. "
Aan zijn uitzonderlijke begrafenis werd door plaatselijke, regionale, maar ook landelijke en buitenlandse pers grote aandacht besteed. Zelfs de New York Times berichtte over zijn begrafenis en in de Duitse kranten verschenen lijvige artikelen over leven en sterven van deze kleurrijke dorpsnar.
Piet van Oijen is gestorven en begraven zoals hij heeft geleefd indachtig zijn lijfspreuk: “Eigenaardige mensen hebben eigenaardige ideeën!”
Een van zijn laatste rijmen luidt: “Mensen zoals ik zijn er gelukkig niet veel: nooit gefietst en nooit getrouwd, maar het heeft me dan ook nooit berouwd.”
Tot slot een citaat uit de tekst op zijn bidprentje: “Inwoners van Vlijmen, ik heb ons volk en dorp lief gehad, ik was er trots op de geschiedenis van zijn wel en te kennen en te bezingen!”